‘Oh, is het sciencefiction of fantasy? Dan lees ik het niet.’ Die woorden, of in elk geval woorden van die strekking, kom ik nog steeds wel eens tegen. Nu ga ik natuurlijk niemand het sciencefiction genre opdringen. Ik heb zelf ook voorkeuren, zo lees ik meestal geen streekromans, of literaire thrillers. Wat iemand leest moet hij of zij helemaal zelf weten. Maar waar ik soms over struikel is het argument dat op bovenstaande woorden volgt: ‘Die verhalen kunnen namelijk niet echt gebeurd zijn.’ Deze lezers verwachten van hun verhalen realisme. Ze moeten echt gebeurd zijn, of in elk geval daadwerkelijk kunnen plaatsvinden. 

Ik heb tijdens zo’n gesprek het gevoel alsof ik uit een totaal andere wereld kom. Ik hou juist van die verhalen omdat ze niet echt gebeurd zijn. Zoals ik wel eens voor de grap opmerk: ‘Als ik wil weten hoe de echte wereld eruit ziet, kijk ik wel uit het raam.’ 

Natuurlijk is dat kort door de bocht. Ik snap dat het te maken heeft met de vraag of mensen zich in de karakters kunnen verplaatsen, wat ze in het Engels noemen: ‘suspension of disbelief’. Deze lezers geloven alleen in de verhaalwereld als die op de onze lijkt. Maar daarbij lijken ze soms de boeken waar ik van hou te categoriseren als ‘slechts fantasie’. 

En daar moet ik tegen protesteren. Alle verhalen zijn fantasie. Alle verhalen, zelfs zogenaamde ‘waargebeurde’ verhalen, zijn ontsprongen aan de verbeelding van de schrijver. Het zijn geen letterlijke verslagen – en zelfs dan is de verslaglegger noodgedwongen subjectief. Het zijn kunstwerken, waarbij elk onderdeel is gekozen door de maker. Die kan ervoor kiezen iets te scheppen dat lijkt op de wereld om hem of haar heen, of iets dat lijkt op een ideale wereld uit het verleden of een gedroomde wereld in de toekomst. Maar het is altijd een wereld die hij of zij tot leven heeft gebracht. 

Het idee dat Fantasyverhalen niet tot de literatuur zouden horen, of dat literaire verhalen altijd realistisch zouden moeten zijn, is een heel recent gegeven. Nog in de negentiende eeuw aarzelde Dickens niet om bovennatuurlijke elementen aan zijn verhalen toe te voegen en de boeken van Jules Verne kwamen niet op een aparte plank in de boekwinkel te staan, zoals dat nu met fantasy en sciencefiction wel het geval is. De gedachte dat fantasy alleen voor vermaak kon dienen en dat alleen realisme betekenisvolle boodschappen kon overdragen had men toen nog niet. Alle boeken wekten verwondering op bij de lezer, lieten hem of haar meevoelen met andere mensen, stelden sociale aspecten aan de kaak, en deden hem of haar nadenken terwijl ze ook vermaak boden. Want dat is wat verhalen doen. 

In onze moderne tijd waarderen we de ratio misschien te veel en denken we dat er niks bestaat buiten wat we waarnemen. Verhalen zouden daar licht op moeten laten schijnen. Maar wie fantasy en sciencefiction leest weet dat er meer bestaat tussen hemel en aarde dan in onze filosofie wordt gedroomd. Een wereld van verlangens en mogelijkheden, van schoonheid en avontuur, van betekenis en verbazing. Ik moet denken aan de film over de schrijver van Peter Pan, ‘Finding Neverland’, waarin J.M. Barrie tegen een jongetje zegt: ‘Er is niet zoiets als slechts een hond.’ De fantasie maakt het mogelijk de hond te zien als een beer in een circus, als een wonderdier. En vervolgens de hond ook zo te behandelen en niet als ‘slechts een hond’. Dat is wat verbeeldingsverhalen kunnen bereiken. En daarom blijf ik ze lezen en schrijven. Er is niet zo iets als ‘slechts fantasie’.

Johan Klein Haneveld